HET VERTREK UIT DE STAD
van Achilles de Khotinsky


Het vervoer van elektriciteit over de Maas bleek problematisch met slecht weer, want dan klotste het accuzuur over de randen van de 'elektriciteitsbewaarders'. De Khotinsky keek daarom uit naar een dichter bij het centrum gelegen vestigingsplaats. Hij kocht een pand tussen Blaak en Hoogstraat, aan het Zijl, en vroeg de gemeente vergunning om vanuit dat pand kabels te mogen leggen naar vier 'accu-stations' verspreid over het stadscentrum, om van daaruit via ondergrondse kabels zijn klanten van stroom te voorzien. Vanuit die vaste accustations kon hij dan heel het centrum verlichten. Die gedachte leek heel aantrekkelijk, maar het gemeentebestuur dacht daar toch anders over.


G.J. de Jongh

Citaat: ‘En nu meende het gemeentebestuur, dat het raadzaam was, om, nadat eenmaal sedert 1882 de gasfabrieken in eigen beheer waren genomen, het geheele verlichtingsmonopolie te behouden, en dus ook de levering van electriciteit van gemeentewege te doen geschieden. Het lag nu voor de hand, om de werken nodig voor de electrische outillage der haven te combineeren, met die voor de levering van het electrisch licht…’

G.J. de Jongh, directeur van gemeentewerken, ook wel 'Brutale Gerrit' genoemd leverde de belangrijkste bijdrage in de strijd tegen het particulier initiatief. In zijn advies aan B & W schreef hij: "Electriciteit is nog veel te veel in een tijdperk van ontwikkeling om nu al een electriciteitsbedrijf te stichten. Laten wij onze tijd afwachten en niet het leergeld betalen voor anderen." De onwrikbare houding van De Jongh dwong De Khotinsky om met bescheidener plannen te komen, plannen die een minder grote bedreiging vormden voor het gemeentelijke gaslicht, dat sinds één jaar op grote schaal door de gemeente op de markt werd gebracht.

Na beraadslagingen in de gemeenteraad, waar overigens uit blijkt dat de wenselijkheid van een gemeentelijk elektriciteitsbedrijf reeds dàn wordt voorzien opdat 'alle dergelijke maatschappijen weten wat haar te wachten staat' ontving De Khotinsky op 2 april 1885 vergunning om bij wijze van proefneming 'tot wederopzeggens' leidingen te leggen in de Boompjes. Dit was dus een vergunning voor een piepkleine centrale en niet voor de vier beoogde accustations. Een voorlopige installatie met een capaciteit van ongeveer 300 gloeilampen werd in juni van dat jaar in werking gesteld. De kans om een particuliere centrale van enige omvang te bouwen was verkeken.

Vanaf 1 januari 1884 exploiteerde Rotterdam een gemeentelijke gasfabriek voor de verlichting van de stad en op dat terrein duldde de stad geen concurrentie van een elektriciteitscentrale. Het raadslid Hudig benadrukte, dat 'nu de Gemeente het gas levert, het ook op haar weg ligt om de levering van electrisch licht in handen te nemen'.


Kooldraadlamp van De Khotinsky.
Collectie: Nederlands Elektriciteitsmuseum, Hoenderloo.


Gelnhausen

Het was duidelijk dat De Khotinsky geen schijn van kans maakte om een groter deel van Rotterdam elektrisch te verlichten. Om die reden verlegde De Khotinsky zijn werkterrein naar Duitsland. Het besluit om elders de draad op te pakken was voor een belangrijk deel ingegeven door de gemeentelijke tegenwerking. Daarnaast speelden de hoge Duitse invoerrechten de jonge ondernemer parten. De productie van accu's werd daarom overgebracht naar Keulen en de gloeilampen zouden voortaan in Gelnhausen worden gefabriceerd (1888).

De NV Elektriciteitsmaatschappij Systeem 'de Khotinsky' behield nog enkele jaren haar nominale zetel in Rotterdam, maar in 1892 werd ook deze naar Gelnhausen verplaatst.

De Khotinsky verdween uit Rotterdam, maar de proefcentrale aan de Boompjes bleef nog tot 1895 in werking. In dat jaar werden de verbruikers aangesloten op de gemeentelijke elektriciteitscentrale. Het enthousiasme van de afnemers stond er borg voor dat de centrale aan de Boompjes het nog 10 jaar heeft uitgehouden. Want, 'ware het niet, dat deze thans voor gemeenschappelijke rekening der verbruikers gedreven werd, en deze reeds zoo aan het electrisch licht gewend zijn, dat zij er geen afstand van willen doen, dan zou deze inrichting reeds lang zijn opgeheven', meende directeur van Gemeentewerken De Jongh. Hij zei er niet bij dat hij kosten noch moeite had gespaard om de levenskansen van de centrale in de kiem te smoren. Zowel technisch als financieel gezien had het plan van De Khotinsky meer mogelijkheden dan het stadsbestuur lief was.